Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5966

Datum uitspraak2001-09-25
Datum gepubliceerd2001-11-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02981/00 B
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr Jörg Nr. 02981/00 B Zitting 10 april 2001 Conclusie inzake: [verzoeker] Edelhoogachtbaar College, 1. Verzoekers klaagschrift strekkende tot teruggave van een auto is bij beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 3 juli 2000 afgewezen. 2. Namens verzoeker heeft mr Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur, houdende een middel van cassatie ingezonden. 3. Het middel klaagt over het door de rechtbank toepassen van een onjuiste maatstaf, dan wel over de ontoereikendheid van de toegepaste maatstaf. 4. De rechtbank was van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende duidelijk is wie de sterkste rechten kan doen gelden ten aanzien van de auto en dat er daarom voorshands van teruggave geen sprake kan zijn. 5. Deze - door mij enigszins geparafraseerde - motivering wordt in het middel aangevallen; de aanval is terecht. 6. Hoofdregel van het beklagrecht is dat indien het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet vereist het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan de degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen. Dit lijdt uitzondering indien het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord voorkomt om het voorwerp aan een ander af te geven (zie Wöretshofer resp. Wöretshofer en Mevis in T&C Sv, 3e, aant. 5 en 15 op art. 552a resp. aant. 3 op art. 116). Deze ander zal dan in de regel een beter recht hebben dan de beslagene. Te denken valt aan het geval dat het voorwerp aan de eigenaar ontstolen is, en ook overigens aan de eisen van art. 3:86, derde lid BW is voldaan. Het zesde lid van art. 116 Sv bepaalt voor alle duidelijkheid dat de krachtens dit artikel genomen beslissingen ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet laten. 7. Op grond van de stukken moet de rechtbank worden nagegeven dat onvoldoende duidelijk is wie de sterkste rechten op de auto kan doen gelden. Dat deze gestolen is, is niet zonder meer duidelijk; wellicht is hij verduisterd voordat verzoeker er enigerlei recht op heeft gevestigd. Blijkens de beschikking van de rechtbank zijn twee betrokkenen waaronder de pretense eigenaar door de raadkamer gehoord. Wat de inhoud van hun verklaringen is wordt evenwel niet in het proces-verbaal van die zitting vermeld. Voor de door Uw Raad te nemen beslissing lijkt me dit echter niet van belang. Blijkens de beschikking heeft de pretense eigenaar eveneens een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend. 8. Blijkens de beschikking van de rechtbank heeft de officier van Justitie geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. Daaruit mag worden opgemaakt dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. 9. Art. 552a noch art. 116 Sv bieden een kader voor bindende beslissingen omtrent de eigendom en andere zakelijke rechten. Daarvoor dient de civiele rechter geadiëerd te worden; in afwachting van zijn beslissing kunnen conservatoire beslagmogelijkheden door de beweerde rechthebbenden worden aangewend. De herziening van het beslagrecht in strafvordering (Wet van 12 april 1995, Stb. 254) had onder meer tot doel het uitpuilen van justitiële bewaarplaatsen met inbeslaggenomen voorwerpen te voorkomen, te snoeien in de kosten die met het bewaren van inbeslaggenomen voorwerpen zijn gemoeid en in de zorg die daaraan moet worden besteed. In het dossier valt aan te treffen een brief van het onderdeel Centrale Taken Bureau Verkeer van de Politie Haaglanden van 2 december 1999, waarin het voorgaande ook tot uiting komt. 10. Het middel gegrond achtend concludeer ik tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG


Uitspraak

25 september 2001 Strafkamer nr. 02981/00 B AGJ/EDK Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 3 juli 2000, nummer 09/050226-00, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats] 1. De bestreden beschikking De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven auto. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mrs. D.V.A. Brouwer en J.M. Sjöcrona, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de Rechtbank te 's-Gravenhage. 3. Beoordeling van het middel 3.1.Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans haar beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. 3.2. De bestreden beschikking houdt in, voorzover te dezen van belang, dat naast de klager, onder wie het betreffende voorwerp - een personenauto met kenteken [aa-bb-00] - in beslag is genomen, een ander eveneens een klaagschrift op grond van art. 552a, eerste lid, Sv heeft ingediend, stellende dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp. 3.3. Als motivering van de beslissing houdt de bestreden beschikking, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "De Rechtbank is van oordeel dat het op grond van het thans voorliggende dossier en het verhandelde in raadkamer onvoldoende duidelijk is wie de sterkste rechten kan doen gelden ten aanzien van de auto. Van teruggave aan klager in deze stand van het onderzoek kan dan ook geen sprake zijn". 3.4. In een geval als het onderhavige dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, in welk geval de teruggave aan die rechthebbende moet worden gelast. 3.5. Door het achterwege laten van een oordeel of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert en voorts te oordelen dat van teruggave aan klager geen sprake kan zijn omdat onvoldoende duidelijk is wie de sterkste rechten ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp kan doen gelden, heeft de Rechtbank bij het nemen van haar beslisssing een onjuiste maatstaf gehanteerd. Het middel is mitsdien terecht voorgesteld. 4. Slotsom Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 5.Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden beschikking; Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt behandeld en afgedaan. Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2001.